Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

1 Koningen 14

1 Koningen

Index

Hoofdstuk 15

1


 

  In het achttiende jaar nu van den koning Jerobeam, den zoon van Nebat, werd Abiam koning over Juda.  

 

 


2


 

  Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Maacha, een dochter van Abisalom.  

 

 


3


 

  En hij wandelde in al de zonden zijns vaders, die hij voor hem gedaan had; en zijn hart was niet volkomen met den HEERE, zijn God, gelijk het hart van zijnvader David.  

 

 


4


 

  Maar om Davids wil, gaf de HEERE, zijn God, hem een lamp in Jeruzalem, verwekkende zijn zoon na hem, en bevestigende Jeruzalem.  

 

 


5


 

  Omdat David gedaan had wat recht was in de ogen des HEEREN, en niet geweken was van alles, wat Hij hem geboden had, al de dagen zijns levens, danalleen in de zaak van Uria, den Hethiet.  

 

 


6


 

  En er was krijg geweest tussen Rehabeam en tussen Jerobeam, al de dagen zijns levens.  

 

 


7


 

  Het overige nu der geschiedenissen van Abiam, en alles, wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? Er wasook krijg tussen Abiam en tussen Jerobeam.  

 

 


8


 

  En Abiam ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad Davids; en Asa, zijn zoon, regeerde in zijn plaats.  

 

 


9


 

  In het twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israel, werd Asa koning over Juda.  

 

 


10


 

  En hij regeerde een en veertig jaren te Jeruzalem, en de naam zijner moeder was Maacha, een dochter van Abisalom.  

 

 


11


 

  En Asa deed wat recht was in de ogen des HEEREN, gelijk zijn vader David.  

 

 


12


 

  Want hij nam weg de schandjongens uit het land, en deed weg al de drekgoden, die zijn vaders gemaakt hadden.  

 

 


13


 

  Ja, zelfs zijn moeder Maacha zette hij ook af, dat zij geen koningin ware, omdat zij een afgrijselijken afgod in een bos gemaakt had; ook roeide Asa uit haarafgrijselijken afgod, en verbrandde hem aan de beek Kidron.  

 

 


14


 

  De hoogten werden wel niet weggenomen; nochtans was het hart van Asa volkomen met den HEERE, al zijn dagen.  

 

 


15


 

  En hij bracht in het huis des HEEREN de geheiligde dingen zijns vaders, en zijn geheiligde dingen, zilver, en goud, en vaten.  

 

 


16


 

  En er was krijg tussen Asa en tussen Baesa, den koning van Israel, al hun dagen.  

 

 


17


 

  Want Baesa, de koning van Israel, toog op tegen Juda, en bouwde Rama; opdat hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa, den koning van Juda.  

 

 


18


 

  Toen nam Asa al het zilver en goud, dat overgebleven was in de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten van het huis des konings, en gaf ze in dehand zijner knechten; en de koning Asa zond ze tot Benhadad, den zoon van Tabrimmon, den zoon van Hezion, den koning van Syrie, die te Damaskuswoonde, zeggende:  

 

 


19


 

  Er is een verbond tussen mij en tussen u, tussen mijn vader en tussen uw vader; zie, ik zend u een geschenk, zilver en goud; ga heen, maak uw verbond te nietmet Baesa, den koning van Israel, dat hij aftrekke van tegen mij.  

 

 


20


 

  En Benhadad hoorde naar den koning Asa, en zond de oversten der heiren, die hij had, tegen de steden van Israel; en sloeg Ijon, en Dan, en AbelBeth-Maacha, en het ganse Cinneroth, met het ganse land Nafthali.  

 

 


21


 

  En het geschiedde, als Baesa zulks hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen, en hij bleef te Thirza.  

 

 


22


 

  Toen liet de koning Asa door gans Juda uitroepen (niemand was vrij), dat zij de stenen van Rama, en het hout daarvan, zouden wegdragen, waarmede Baesagebouwd had; en de koning Asa bouwde daarmede Geba-Benjamins, en Mizpa.  

 

 


23


 

  Het overige nu van alle geschiedenissen van Asa, en al zijn macht, en al wat hij gedaan heeft, en de steden, die hij gebouwd heeft, zijn die niet geschreven in hetboek der kronieken der koningen van Juda? Doch in den tijd zijns ouderdoms werd hij krank aan zijn voeten.  

 

 


24


 

  En Asa ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven met zijn vaderen, in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Josafat werd koning in zijn plaats.  

 

 


25


 

  Nadab nu, de zoon van Jerobeam, werd koning over Israel, in het tweede jaar van Asa, den koning van Juda; en hij regeerde twee jaren over Israel.  

 

 


26


 

  En hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en wandelde in den weg zijns vaders, en in zijn zonde, waarmede hij Israel had doen zondigen.  

 

 


27


 

  En Baesa, de zoon van Ahia, van het huis van Issaschar, maakte een verbintenis tegen hem, en Baesa sloeg hem te Gibbethon, hetwelk der Filistijnen is, alsNadab en gans Israel Gibbethon belegerden.  

 

 


28


 

  En Baesa doodde hem, in het derde jaar van Asa, den koning van Juda, en werd koning in zijn plaats.  

 

 


29


 

  Het geschiedde nu, als hij regeerde, dat hij het ganse huis van Jerobeam sloeg; hij liet niets over van Jerobeam, wat adem had, totdat hij hem verdelgd had, naarhet woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Ahia, den Siloniet;  

 

 


30


 

  Om de zonden van Jerobeam, die zondigde, en die Israel zondigen deed, en om zijn terging, waarmede hij den HEERE, den God Israels, getergd had.  

 

 


31


 

  Het overige nu der geschiedenissen van Nadab, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israel?  

 

 


32


 

  En er was oorlog tussen Asa en tussen Baesa, den koning van Israel, al hun dagen.  

 

 


33


 

  In het derde jaar van Asa, koning van Juda, werd Baesa, de zoon van Ahia, koning over gans Israel, te Thirza, en regeerde vier en twintig jaren.  

 

 


34


 

  En hij deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en wandelde in den weg van Jerobeam, en in zijn zonde, waarmede hij Israel had doen zondigen. 1 Koningen 16  

 

 


1 Koningen 16

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: