| Hoofdstuk 80 |
1 |
Voor den opperzangmeester, op Schoschannim; een getuigenis, een psalm van Asaf.
|
2 |
Wek Uw macht op voor het aangezicht van Efraim, en Benjamin, en Manasse, en kom tot onze verlossing.
|
3 |
O God! breng ons weder, en laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden.
|
4 |
O HEERE, God der heirscharen! hoe lang zult Gij roken tegen het gebed Uws volks?
|
5 |
Gij spijst hen met tranenbrood, en drenkt hen met tranen uit een drieling.
|
6 |
Gij hebt ons onzen naburen tot een twist gesteld, en onze vijanden spotten onder zich.
|
7 |
O God der heirscharen! breng ons weder, en laat Uw aangezicht lichten; zo zullen wij verlost worden.
|
8 |
Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven, en hebt denzelven geplant;
|
9 |
Gij hebt de plaats voor hem bereid, en zijn wortelen doen inwortelen, zodat hij het land vervuld heeft.
|
10 |
De bergen zijn met zijn schaduw bedekt geweest, en zijn ranken waren als cederbomen Gods.
|
11 |
Hij schoot zijn ranken uit tot aan de zee, en zijn scheuten tot aan de rivier.
|
12 |
Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken, zodat allen, die den weg voorbijgaan, hem plukken?
|
13 |
Het zwijn uit het woud heeft hem uitgewroet, en het wild des velds heeft hem afgeweid.
|
14 |
O God der heirscharen! keer toch weder; aanschouw uit den hemel, en zie, en bezoek dezen wijnstok,
|
15 |
En den stam, dien Uw rechterhand geplant heeft, en dat om den zoon, dien Gij U gesterkt hebt!
|
16 |
Hij is met vuur verbrand; hij is afgehouwen; zij komen om van het schelden Uws aangezichts.
|
17 |
Uw hand zij over den man Uwer rechterhand, over des mensen zoon, dien Gij U gesterkt hebt.
|
18 |
Zo zullen wij van U niet terugkeren; behoud ons in het leven, zo zullen wij Uw Naam aanroepen.
|
19 |
O HEERE, God der heirscharen! breng ons weder; laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden. Psalmen 81
|